Wie begraafplaats De Iepenhof bezoekt, loopt letterlijk door de geschiedenis van Haarlemmermeer. Geïnteresseerden zouden aan de hand van de familienamen op de graven een prachtige geschiedenis kunnen schrijven. Dit is deel 9 in de serie met bijzondere graven: Barend Biesheuvel.
Barend Biesheuvel, niet te verwarren met de latere minister-president, was raadslid en wethouder van de gemeente Haarlemmermeer van 6 maart 1907 tot en met 9 maart 1915. Blijkbaar was de functie goed te combineren met zijn rol in het boerenbedrijf in de polder. Als we de beknopte biografie van mevrouw A.G.M. v.d. Oord-Wisker in het blad Meer-Historie (december 1982) volgen dan had Barend zo’n twaalftal boerderijen onder zijn beheer, die hij tweemaal per week – met een vurige klepper voor het rijtuig – controleerde. De overige dagen vulde hij met andere bezigheden.
Barend Biesheuvel werd op 3 november 1832 te Werkendam geboren. Barend was acht jaar toen zijn moeder overleed. Een paar jaar later werd zijn vader Willem bedrijfsboer op “De Weiplaat”, een boerderij van 130 hectare land waar hij met zijn zonen werkte. Zo goed dat men zich een huisnaaister kon permitteren en Barend kon het goed met haar vinden. Zij besloten te gaan trouwen en op 28 oktober 1854 gaf Hillegonda van Bodegom het jawoord aan Barend. Zij woonden in Spijkenisse, maar Barend blijft als arbeider werken bij zijn vader op “De Weiplaat”. Rond deze periode kocht de Rotterdamse grootgrondbezitter Petrus van der Kun deze boerderij. In 1855 koopt hij ook nog eens vele bunders land in Haarlemmermeer. Willem Biesheuvel was een goede boer en omdat in de nieuwe polder de kosten alsmaar stegen, vroeg Van der Kun hem eens een kijkje in Haarlemmermeer te nemen. Barend Biesheuvel trad kort daarna bij Van der Kun in dienst als bedrijfsboer op 300 bunder land, namelijk de percelen JJ16-21 en KK01-09 die tegenover elkaar liggen aan de Sloterweg ter hoogte van de Kruisweg.
Als Nederlands-hervormd landbouwer werd Barend Biesheuvel op 21 oktober 1856 met vrouw en drie kinderen ingeschreven in Haarlemmermeer. Zij gingen wonen aan de Aalsmeerderweg KK18. Het huis op KK05, oftewel ‘De Eik’, waar Barend en zijn gezin vele jaren zouden wonen, was pas in 1861 bewoonbaar.
Al spoedig na zijn komst in Haarlemmermeer sloot Barend zich aan bij de Christelijke Afgescheidenen. In 1868 werd hij diaken van deze gemeente, later ouderling en scriba. Ook was hij vele malen afgevaardigde naar de Particuliere en naar de Generale Synode der Gereformeerde Kerken.
Vanaf 1871 boerde Barend op de percelen KK 03 t/m 06 (ruim 80 bunder) maar dat was voor hem niet voldoende. Met financiële steun van Jonkheer van Fisenne begon hij met het huren van gronden in Haarlemmermeer. De jonkheer stelde hem aan als zijn rentmeester.
In 1877 werd Barend gemeenteraadslid, toen nog zonder politieke voorkeur maar na de oprichting van de Anti-Revolutionaire Partij, sloot hij zich daar bij aan. Barend’s vrouw overleed op 22 juni 1889. Zij kreeg elf kinderen waarvan het jongste kindje drie maanden na de geboorte stierf. Barend hertrouwde binnen een jaar met Bertha Wamsteker, de dochter van een turfschipper.
In 1891 kocht het departement van oorlog KK 06 van de Jonkheer en in 1892 kocht Barend zijn eerste eigen grond in Haarlemmermeer: vijf bunder op GG 30 aan de Kruisweg, bij de Kagertocht. In 1906 was zijn grondbezit ruim 31 bunder, waaronder “Kalorama” waar hij inmiddels is gaan wonen. Maar grondbezit was geen noodzaak voor Barend. Meer dan 45 hectare heeft hij nooit bezeten in de polder.
In 1906 kreeg hij door Z.K.H.Prins Hendrik de orde van Oranje Nassau op de borst gespeld en in 1907 werd Barend wethouder (in 1908 locoburgemeester) van Haarlemmermeer. Tijdens de raadsvergadering van 25 februari 1915, waar de verbouwing van het gemeentehuis (ad. ƒ 10.000,-) op de agenda stond, verliet hij mopperend definitief de vergadering en de gemeenteraad. Hij was tegen de verbouwing waartoe het besluit met meerderheid van stemmen werd aangenomen.
Door een zware verkoudheid kon Barend op 13 september 1921 de gouden medaille die was toegekend door de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, waarvan hij meer dan 50 jaar bestuurslid was geweest, niet in ontvangst nemen. Drie dagen later overleed hij.
Op 20 september 1921 werd hij begraven. Een begrafenisstoet van meer dan 60 personen bracht hem naar zijn laatste rustplaats.
Bron: A.G.M. v.d. Oord-Wisker, Meer-Historie (1982)
Tekst gepubliceerd in Het Witte Weekblad – editie Hoofddorp